Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4807

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-10-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersC05/823
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tegenbewijs


Uitspraak

Uitspraak: 12 september 2007 Rolnr. : 05/823 Rolnr. rb.: 04/1515 (sector kanton) HET GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE, derde civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van: [DE APPELLANT], wonende te [woonplaats], gemeente [de gemeente], appellant, hierna te noemen: [de appellant], procureur: Mr M.L. Kleyn, tegen: ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ TRANSVEMIJ UA, h.o.d.n. TVM Verzekeringen, gevestigd te [woonplaats], geïntimeerde, hierna te noemen: TVM, procureur: Mr. K. Aantjes. HET GEDING Bij exploot van 20 mei 2005, hersteld bij exploot van 1 juni 2005, is [de appellant] in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Middelburg, sector kanton, locatie Terneuzen, tussen partijen gewezen vonnissen van 27 oktober 2004 en 23 februari 2005. [de appellant] heeft bij memorie van grieven drie grieven aangevoerd, die door TVM bij memorie van antwoord (met een productie) zijn bestreden. Hierna hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. Het gaat in dit geding om het volgende. TVM vordert in hoofdsom € 1.472,68 wegens premie van verzekering van een Opel Senator [kenteken] (verder: de Opel) en een Volvo 440 [kenteken] (verder: de Volvo), een en ander te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 27 oktober 2004 geoordeeld dat het na te noemen aanvraagformulier voor de Opel (zie r.o. 2) dwingend bewijs oplevert dat de verzekering voor de Opel door [de appellant] is afgesloten. Ten aanzien van de Volvo is TVM toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat door [de appellant] de verzekering met betrekking tot deze auto is afgesloten. TVM heeft daartoe producties overgelegd en een getuige doen horen. [de appellant] heeft geen getuige in contra-enquête voorgebracht (zie eindvonnis r.o. 3). Hierna heeft de rechtbank bij eindvonnis van 23 februari 2005 de vorderingen van TVM toegewezen. [de appellant] bestrijdt deze beslissing en voert aan dat hij deze verzekeringen niet heeft afgesloten. 2. TVM stelt dat zij wel degelijk met [de appellant] heeft gecontracteerd. Beide verzekeringen zijn, aldus TVM, telefonisch aangevraagd door [de appellant], waarna door TVM telkens, respectievelijk d.d. 13 oktober 2003 en 12 november 2003 een werkformulier met relevante gegevens (waaronder de meldcode) is ingevuld (prod. 1 en 5 cvr). Deze meldcode moet TVM (in de persoon van de als getuige gehoorde [naam 1]) vernomen hebben van iemand die in het bezit was van het kentekenbewijs. Ten aanzien van de Opel is vervolgens een aanvraagformulier met begeleidend schrijven (prod. 2 cvr) toegezonden aan [de appellant] naar het opgegeven adres ([straat en huisnummer] te [woonplaats]), waar [de appellant] ook daadwerkelijk blijkt te wonen. Dit antwoordformulier, d.d. 7 november 2003 ondertekend door [de appellant], heeft TVM op 11 november 2003 terugontvangen. Ten aanzien van de Volvo is niet meer een aanvraagformulier toegezonden omdat het een tweede aanvraag betrof. De Volvo is blijkens uitdraai uit het RDW-systeem (prod bij akte uitlating bewijs d.d. 24/11-2004) bij FBTO verzekerd geweest, maar deze verzekering is op 28 oktober 2003 beëindigd. De aanvraag voor een verzekering bij TVM is op 12 november 2003 gedaan. De Volvo stond op naam van [de stichting] (prod 2 bij genoemde akte), waarvan [de appellant] voorzitter is en welke stichting is gevestigd aan hetzelfde adres waar [de appellant] woont. [de appellant] heeft niet gereageerd op aanmaningen, hoewel hij deze aanmaningen wel heeft ontvangen. 3. [de appellant] stelt hier het volgende tegenover. De Opel is eigendom van een zekere [naam 2], wonende te [woonplaats], [straatnaam en huisnummer]. Deze persoon kent mij. Ik heb het betreffende aanvraagformulier voor de Opel niet ontvangen en ook niet getekend. Ik heb geen polis voor de Opel ontvangen. Ik heb geen verzekering afgesloten voor de Volvo. Ik was al verzekerd bij FBTO, zoals blijkt uit de groene kaart voor het jaar 2003-2004. Ik reed in de Volvo. Deze heb ik in de loop van 2003 afgestaan ten gunste van anderen binnen de Stichting. Aanmaningen heb ik in de prullenmand gegooid (mondelinge dupliek). Niet denkbeeldig is dat iemand anders heeft gemeend een verzekering af te sluiten, daarbij kennelijk ten onrechte de naam van [de appellant] gebruikend. 4. Het hof oordeelt als volgt. Op TVM rust de stelplicht en zo nodig de bewijslast dat met [de appellant] is gecontracteerd. [de appellant] suggereert dat iemand anders ten onrechte zijn naam heeft gebruikt. In dit verband is het volgende van belang. Als niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist staat vast dat tweemaal een zich als [de appellant] presenterende persoon telefonisch contact heeft gehad met TVM met het verzoek om een verzekering voor respectievelijk de Opel en de Volvo af te sluiten. Ook staat vast dat deze persoon de beschikking moet hebben gehad over de betreffende kentekenbewijzen, omdat anders de meldcode niet bekend had kunnen zijn bij TVM (onbetwiste inhoud van de verklaring van getuige [naam 1]). 5. Voorts staat vast ten aanzien van de Opel dat het aanvraagformulier voor de Opel naar het woonadres van [de appellant] is gestuurd, waarna TVM het heeft terugontvangen met een handtekening er onder. Nu [de appellant] stellig betwist dat hij het aanvraagformulier voor de Opel heeft getekend, heeft dit formulier niet de bewijskracht tussen partijen die art. 157 lid 2 Rv aan een onderhandse akte verbindt. Wel blijft dit formulier voor de bewijswaardering in zoverre van belang dat vast staat dat het aanvraagformulier voor de Opel naar het woonadres van [de appellant] is gestuurd, waarna het ingevuld en getekend door TVM is terugontvangen. [de appellant] heeft, hoewel dit van hem te vergen was, geen enkele verklaring gegeven voor het feit hoe het mogelijk is, dat aan hem geadresseerde, kennelijk op zijn woonadres ontvangen, post (aanvraagformulier Opel) wordt opengemaakt, getekend en weer wordt teruggestuurd. Evenmin heeft [de appellant] gereageerd op door hem ontvangen facturen en aanmaningen, hoewel dit toch verwacht had mogen worden indien iemand misbruik van zijn naam zou hebben gemaakt. Het komt er dus op neer dat er tal van aanwijzingen zijn die tot de conclusie leiden dat [de appellant] degene is geweest die voor de Opel een verzekering met TVM heeft afgesloten. [de appellant] is, ondanks de vele aanwijzingen in zijn richting, uiterst vaag gebleven in zijn verweer. Hij heeft volstaan met een loutere ontkenning van betrokkenheid, zonder concrete feiten aan te voeren ter weerlegging van het door TVM gestelde en/of zonder deugdelijke verklaringen te geven voor bovengenoemde feiten die in zijn richting wijzen. Aldus heeft [de appellant] zijn verweer ten aanzien van de Opel onvoldoende onderbouwd, zodat dit gepasseerd zal worden. Dit betekent dat het hof, zonder verdere bewijslevering, als vaststaand aanneemt dat [de appellant] de contractspartij is geweest bij de verzekering van de Opel. 6. Ten aanzien van de Volvo wordt als volgt overwogen. Nadat de rechtbank TVM had toegelaten te bewijzen dat [de appellant] de verzekering voor de Volvo had afgesloten, heeft TVM stukken overgelegd en een getuige doen horen. [de appellant] is bij dit verhoor niet verschenen en heeft, anders dan hij thans stelt, geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om tegenbewijs te leveren (zie bestreden eindvonnis r.o. 3). Ook ten aanzien van de Volvo is [de appellant] vaag in zijn verweer. Het enige concrete punt, te weten zijn stelling dat de Volvo al verzekerd was bij FBTO wordt verworpen, gelet op de – overigens niet betwiste – uitdraai van de RDW. Het bezit van een groene kaart sluit de mogelijkheid van tussentijdse beëindiging van een verzekering immers niet uit. Nu voorts vast staat dat [de appellant] in ieder geval een deel van 2003 de Volvo gebruikte en hij heeft nagelaten concreet aan te geven aan wie en wanneer hij de Volvo elders ter beschikking heeft gesteld, moet het er voor gehouden worden dat [de appellant] ook in het najaar 2003 nog de zeggingsmacht over de Volvo heeft behouden. Dit alles, mede gelet op hetgeen in r.o. 4 is overwogen, brengt het hof ook ten aanzien van de Volvo tot de conclusie dat [de appellant] in de gegeven omstandigheden (waarbij TVM precieze stellingen heeft aangevoerd en waarbij de nodige feiten reeds vast stonden) niet heeft voldaan aan zijn verplichting om zijn verweer deugdelijk te concretiseren. Zijn verweer zal dan ook ten aanzien van de Volvo worden gepasseerd. Daarenboven overweegt het hof, dat het geen aanleiding ziet om [de appellant] in hoger beroep tot bewijslevering (tegen het reeds aanwezige bewijs) toe te laten (HR 02-05-1969, NJ 1969,292). [de appellant] heeft in eerste aanleg de gelegenheid om tegenbewijs te leveren niet benut, terwijl hij thans in hoger beroep slechts een ongespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan. 7. Dit betekent dat [de appellant] als contractspartij bij beide verzekeringen heeft te gelden en daarom de betreffende verzekeringspremies moet betalen. De grieven I en II falen, althans hoeven verder niet afzonderlijk besproken te worden. 8. Grief III bevat een klacht over de toegewezen buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 272,-- plus btw. Niet is betwist dat TVM buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. Slechts de hoogte van het bedrag wordt met een beroep op rapport Voorwerk II bestreden. Deze grief faalt. Het toegekende bedrag correspondeert met de gebruikelijke staffel die de Sector kanton hanteert. 9. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. [de appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. BESLISSING Het hof: - bekrachtigt de bestreden vonnissen; - veroordeelt [de appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot zover aan de zijde van TVM begroot op € 244,-- aan verschotten en € 632,-- aan salaris van de procureur; - verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door de mrs M.A.F. Tan-de Sonnaville, J.H.W. de Planque en R. van der Vlist en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2007, in aanwezigheid van de griffier.